Kraters: 10 Configuraties (gepubliceerd in De Gids 4/2022) 1 Er bloeien nu miljoenen amaryllissen op het laagliggend veld waar Het Ding ooit neerstortte, de levenden (de oorspron- kelijken) met zich meedragend, alles vlammend vanuit de korsten de ozon in, en weer terug. Laat ons hier standhouden. 2 Verbeeld je bolle Bibi in prikkelig gras, haar jonkie met zachte vachtvoetjes en vochtige snoet nu al doorspleten door de toewijding aan traditie. Verbeeld je vallende vlammen muterend tot grofvuil; de vlammen glijden over de maagden van Mazar-e Sjarif; de maagden zingen samen: dit verdriet is gelijk aan al het verdriet van deze wereld. 3 De rook beteugelt de lucht die gekloofd is door kogels die rondjagen als horzels. De ochtend vlottend met mist maakt de brug haast onzichtbaar! De rivier schranst de rommel op. 4 Ze ketenen hun ellebogen, gooien hun kelen omhoog. En dan wachten ze. En dan: Wir werden überwinden! Wir werden überwinden! Wir werden überwinden! In het midden is Obergruppenführer Wilhelm ‘Willie’ Bittrich, op-en-neer springend, meezingend. De DUISTERNIS wint op dit moment —zie hoe ze spastisch ineenstort—van het LICHT. Johnny’s mannen vallen door de vallende stukken brug; staal over staal kantelt de brug kubistisch terug op zichzelf. 5 “Is er oorlog op komst?” vraagt de dilettante aan de bot-en-boterverkoper. ”Er is oorlog. Maar hier? Geestelijk: Hetzelfde geratel van Aanslag! Aanslag! Hetzelfde afdwalen naar branie.” The nostrils vomit spirits of flame. Aldus Marinetti tegen Pound. Mondmaskers zijn het nieuwe New Wave; Roxy Music speelt ‘Avalon’ in quarantaine in Huis Ten Bosch (“Now the party’s over / I’m so tired…”) terwijl een kind een kogel in de borst krijgt geschoten—de ribbenkast in splinters, door het hart en weer naar buiten door het ruggetje, waarna het valt. 6 We achtervolgen Yeats in een matzwarte Tesla over de Rue de la Loi, klaprozen opslokkend, opgejaagd door dagvaardingen. We persen kamelen door de ogen van naalden: je mag niets meenemen op je reis: geen stok, geen tas, geen geld, geen extra kleren. Geen wolkenkrabbers; de wervelwind zwelt over de Adidasbroeken in de Istanboel, over de soldaten met hun balaclava’s en hun machinegeweren. Over de despoten. 7 We hebben paspoorten gemaakt. Paspoorten met foto’s van poëten, zodat we niet vergeten door wie we zijn grootgebracht. Jaren later verliezen we deze paspoorten en zij die erop afgedrukt waren. We zingen idyllen en dwalen over de verlaten vlakten. In de verte zien we de vulkaan waar Vyborg was. Ook deze zal vergaan. 8 Terwijl we doorbaggerden leek de maan op een huichelachtige penning hangend rond een zwartfluwelen doek, dat vast en zeker iets van een grandioos etterend eczeem verhulde. Kleed je uit, Nacht! Laat zien wat verborgen moet blijven en laat het pus op ons neergutsen zodat we eindelijk eens weten met welke gore kolos we te maken hebben! 9 Vanuit de grotten naast de uitgedroogde rivier, waar de geesten ’s nachts samenkomen om te praten over hun angsten, hun dromen, hun lot, hun liefde voor de godin Hurstrga, sommeren we: ALLES is voor U, Hurstrga: het borrelend asfalt, de holle steden, de schrale akkers en het verlaten campagnekantoor van Poen Miljoen (‘Normaal Doen’). 10 Welke ringen ruien op in het Koninkrijk van de Verheven Moshoeshoe, het Mes dat Alle Baarden van de Ramonaheng Schoor, hier in Butha-Buthe? Welke maan is hier neergehamerd? Er is water hier. De ǀHaiǃarib wast wervelend de machtige lijven van de bouwers van de Dam, die nu vissen naar meervallen en karpers, tot ze zo schoon zijn als as. * I Will Survive (gepubliceerd in Tirade 481/2020) "Iedereen die getransporteerd wil worden, groot of klein, jong of oud: wees niet bang, wees rustig. Laten we de vrouwen en kinderen als eerste doen… niemand zal jullie pijn doen." (Ratko Mladić, 11 Juli 1995) Generaal Couzy wacht op de Rambo’s uit de Laaglanden. Karremans (de Pianist): “We zijn hier niet om oorlog te voeren, maar we zijn hier.” Laarzen in drassig land— hoor je het lot niet lopen? Hier gebeurt het— je Heckler trillend en heet aan je heup zie je een ongelukkige Serviër plassen tegen een boom. En je schiet. Je schiet en hij ploft neer tegen de boom. De Sheriff droomt ondertussen (tussen de razzia’s door) over zijn eigen fitnessclub in Tuzla. Bij elk vijandig vuur trekt hij zich af. Hij hurkt dan achter een muur en (“wat is leven? —branden! branden! branden!”) doet z’n ding. (Op een ochtend had hij met een kameraad een Servische tank veroverd: ze sjeesden door de bossen, schietend, schietend, schietend totdat de raketten op waren en ze laveloos van waanzin terug naar de vallei keerden.) Te weinig mannen, te weinig wapens—we weten het: de ene ramp volgt altijd op de andere. Tweehonderdvijftig man nu, met blauw bekroond, met hun geweren gericht op de blauwe lucht, muisstil biddend voor geluk. Als een golf bestormden we, en terugschuimend lieten we onze dode broeders achter, terwijl er nog hevig op ons werd geschoten als door een geschift kind dat buitensporig veel kiezels in het niets van de zee blijft gooien. “Net als een spelletje Pac Man,” aldus de Pianist, “werden onze wachttorens overgedragen. We waren knap uitgemanoeuvreerd!” Tijdens het overleg met Mladić hadden ze hem een glas whisky in zijn hand gedrukt, zodat het, op de foto, op een vriendschappelijke overgave leek. De overgeblevenen werden gebrandmerkt met het kruis; een vrouw hing met tepelringen aan een drooglijn; een man at onder schot de lever van zijn kleinzoon; een jongen werd, in het zicht van zijn vastgebonden, kronkelende, krijsende vader, gescalpeerd met een bajonet. Terug in Zagreb “vloeiden tranen”. “Ik zag iedereen in een dip raken. Toen zei ik: jongens, wij hebben ons best gedaan. Laten we niet bij de pakken neerzitten. We nemen een biertje en vragen de band om leuke muziek te spelen.” (Generaal Couzy wordt op de schouders genomen en ondergespoten met bier.) Couzy Bedankt! Couzy Bedankt! (De kapel zet ‘I Will Survive’ van Hermes House Band in.) “Ik vond dat die mensen een warm onthaal moesten hebben,” verklaarde Couzy later. * Rocket Man (gepubliceerd in De Gids 3/2020) Er is een plaats van ijzerkleurig steen; De Kloven van het Kwaad is zij geheten… Dante, Inferno Onder vier kleine hoeken groeien snijdend gifgroene bloemen die zo haastig weer verdwijnen als ze opdoemden. Wat volgde was cockpitgebrul. “We zijn niet blij—maar opgelucht!” riepen zij die het land (“prachtig volk”) vaarwel wensten. Nee—geen leider hier, de bungelende spiegel tussen wat is en wat we weten is beslissend: de vingers van De Hand gegarneerd met bomgordels, de buitenwijken bont en zonnig met de vlaggen van Xoybûn, de steeds donkerder wordende donderwolken boven het Berlaymont. Er is een man wiens twee monden zich malen tot één goor vlezig gat. Er is een vrouw die eeuwig en gedwongen golvend vuur in de keel van haar pasgeboren en allang gestorven kind spuit. (En op de omringende wanden van zwart staan gegrift in bleke vlammen leuzen uit het Walter Lippmann Colloquium). Daarbóven, in de schedel van de stad, beitelt een steeds ouder wordend volk aan winkels en wapens; koffers vol vogels rollen door de straten. (Gooi jezelf van dit gebouw, dit betonnen gebouw omgeven door betonnen gebouwen, en zie het grijs tegen regenbogen drukken.) De cavalerie rijdt westwaarts, weet niets van terugkeer—O bekroon 小熊维尼 met honing! De nachten hier zijn Kuindzhi-achtig maar een boventijdruimtelijke thyroïd groeit uit de grachten, iedereen mistroostig makend, nu zeker zo groot als het Rijksmuseum. De enigszins waterjuffervormige glandula is vanuit Yangshan hierheen geweken (aldus de AIVD) en wordt—“we zijn hoopvol”—gevangen en onderzocht door “de meest clandestiene agenten in ons agentschap”. “Wie hier kan zich zijn eerste schapenherder herinneren? De állereerste die je een retinascan moest geven en van wie je een speekselmonster nodig had? Hoe hij zat te staren, alsof we buitenaards waren! De rest was niets aan— als je er één hebt gehad dan heb je ze allemaal wel gehad: ze hebben allemaal dezelfde baarden, dezelfde gewaden. Soms lag er eentje dood te gaan naast de ambassade maar daar was eigenlijk niks meer aan te doen ofzo.” “Klojo!” is wat je roept voordat je hem in zijn gezicht spuugt, je speeksel druppelend van zijn linker ooglid over zijn wang zodat het zicht van zijn linkeroog zich in helften deelt, een soort kamer wordt waar in het midden een balk is gemaakt van je sloomzakkende slijm. Je stapt vervolgens uit de tank om—voorgoed—te laten zien wie je bent en dat je niks meer geeft om die gecamoufleerde haantjes wier dagdromen te gruwelijk zijn om over de herwonnen zelfliefde van iemand anders te oordelen. Kom—stap uit het duister, in de helderheid, en rust uit. Het zonlicht werd inmiddels verbrijzeld door de slepende golven van het Grote Bittermeer, waar Abdoelaziz ibn Abdoel Rahman ibn Faisal ibn Turki ibn Abdoellah ibn Muhammad al Saoed (toen Saudi-Arabië Amerika werd, en Amerika Saudi-Arabië, waande de sjeik zich de vlinder of de vlinder zich de sjeik?) aan het vissen was. Hij gooide het net in het water, voelde het zwaarder worden, trok het op het land en zag dat er een oude Mercedes Benz in zat. Een poging daarna bracht hem verschillende soorten dode dieren op— ezels en paarden, kamelen en olifanten. De derde keer knielde hij en riep hij tot God en gooide hij het net opnieuw in het water: dit keer hees hij een kist op het land; een kist met, in goud gegraveerd, het zegel van Salomon. Hij opende de kist en omhoog, omringd door een indringende gloed, vloog een djinn. “U heeft drie wensen…,” sprak de djinn. O! De ondergang van de tijd teistert maar de Laaglanden blijven “blakend en welvarend”, zo zullen ze het zeggen, getogaad en wel, aan de rand van het rijk, Egypte in het westen, spelend in Kissingers’ zandbak. We hervatten onze onderlinge verbindingen; de dageraad heeft nog nooit een meer triomfantelijk geroezemoes gehoord dan die van de Vliegende Valk —de geborgenheid die ze waard is, het bloed! Terug in eigen land spreken we van geheugenverlies, maar de doden herinneren zich: الله سبحانه وتعالى